Ik ben nummer vijf in het rijtje. Voor mij staan een aantal jongens van mijn leeftijd, achter mij staat M. Als ik omkijk grijnst hij die spuuglelijke grijns van hem. We luisteren naar wat de jongen in het spreekhok allemaal zegt. Zijn uitspraak van het Engels is vreselijk. Wel een typische radiostem.
Ik begin te zweten. Mijn buik doet pijn. Nog maar drie vóór mij. Ik slik.
“Wat?”, vragen M.’s ogen als ik me nog eens naar hem omdraai. Ik slik nogmaals, zeg niks. Wat zal ik doen? Ik kan nu nog weg. Ik zal een belachelijk figuur slaan, maar die mensen zien me toch niet meer terug. M. gaat voor me staan. Hij zegt niks, maar zijn blik waarschuwt me om vooral niet terug te krabbelen. Niet nu.
Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Het moet lukken, ik heb ervaring en een goede stem voor de radio, en mijn Engels is oneindig veel beter dan dat van wie dan ook in deze gang. Ik ben de volgende. Als ik nu niet mijn billen bij elkaar knijp, sta ik zometeen met een volgescheten broek. Mijn hart, hij gaat als een razende tekeer. Ik hou mijn handen voor me, probeer ze stil te houden. Het lukt niet. Als ik nu wat zeg komt er alleen gepiep uit mijn keel, dus ik hou mijn mond. Ik wou dat het niet zo warm was. Alles plakt. Jezus wat duurt het lang. Het suist in mijn oren.
De deur van het spreekhok gaat open. Mijn voorganger komt naar buiten, flauwtjes glimlachend, hij veegt het zweet van zijn voorhoofd. De man van het radiostation kijkt me aan. “Pasa.”
“No.”
M. rent schreeuwend achter me aan. Op het strand kom ik tot stilstand. Als hij voor me staat smijt hij me op het zwarte zand en begint me te slaan.
“Klootzak! Stomme klootzak! Wat doe je nou godverdomme!”
“Ik ben er nog niet klaar voor.”
“Wat bedoel je godverdomme, niet klaar voor! Stomme hufter! Je bent toch geen klein kind?”
“Ach man, rot op.”
“Als je dít al niet eens durft…”
Hij staat op, kijkt op me neer.
“Je bent een loser, weet je dat? Weet je wat er nu gaat gebeuren? Je gaat naar Barcelona, je gaat naar dat meisje, en dan ga je met haar trouwen. Je gaat in een leuk huisje wonen, jullie krijgen twee kinderen, zij krijgt een dikke reet en hangtieten en haar huid wordt grijs van het roken. Jij krijgt een vette pens en je haar wordt vet en je krijgt drie onderkinnen en over tien jaar sta je voor de spiegel en dan walg je van jezelf. Dan walg je van jezelf en je gebrek aan lef! En dan vraag je je af waar je de fout in bent gegaan. En als je je dat af gaat vragen, dan is het al veel te laat. Dan ben je al opgenomen in de meute, in die walgelijke kudde van walgelijke mensen die zichzelf ‘normaal’ noemen met hun bekrompen geest. En weet je wat? Je zult het je bijna niet eens meer realiseren, want je bent dan net zo als zij. En ik zeg ‘bijna’, want ergens, heel ver weg, klinkt een stem. De stem van het besef dat je de mist in bent gegaan toen je opgaf voordat je begonnen was. Maar je negeert hem. Je negeert hem en gaat gewoon door met waar je mee bezig was. Want je durft niet te veranderen. En zo blijf je werken bij dat stomme kantoor dat je haat, maar waar je niet weg gaat omdat je dan je zekerheid verliest. En weer twintig jaar later ga je met pensioen. Dan zit je de hele dag op je luie reet. ‘s Ochtends lees je de krant, je gaat naar het café om een neutje te drinken met de andere losers uit de buurt, en ‘s avonds kom je thuis om te eten wat je al 30 jaar eet. En op een dag lig je dood te gaan. En bij je voorlaatste adem denk je ‘wat heb ik nu eigenlijk gedaan in mijn leven?’ En bij je laatste ademtocht besef je dat je helemaal NIKS hebt gedaan. Dát gaat er gebeuren. Klootzak.”
M. draait zich om en loopt van me weg. Ik blijf nog een paar uur zitten op het zwarte strand, in het donker.